• ze·nuw·toe·val
enkelvoud meervoud
naamwoord zenuwtoeval zenuwtoevallen
verkleinwoord

zenuwtoeval m/o [1]

  1. plotselinge angstaanval soms met bewustzijnsverlies
     De boer zag het wel zitten maar Dirkje kreeg een zenuwtoeval van angst.[2]
     Wie in België is opgegroeid, heeft altijd wel iets moeten wegdenken om in Griekenland zonder zenuwtoeval te kunnen leven, al is het maar het vuil op straat, de soms op brutaliteit lijkende assertiviteit van de Grieken, of het vaak stuitende, aan wreedheid grenzende gebrek aan compassie.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Herinnering van een Zwarte Piet'” (27 okt. 2013), De Telegraaf
  3.   Weblink bron
    Hans Brems
    “Griekenland - Weggaan is altijd een beetje blijven” (05/07/2012), De Standaard