• voor·val
enkelvoud meervoud
naamwoord voorval voorvallen
verkleinwoord voorvalletje voorvalletjes

het voorvalo

  1. een onverwachte, uitzonderlijke, opmerkelijke gebeurtenis
    • Na dit voorval had hij er geen zin meer in. 
    • De vlucht vanuit Manchester naar Islamabad (Pakistan) werd 7 uur vertraagd nadat een passagier per ongeluk een nooduitgang opende in plaats van de toiletdeur. Het voorval gebeurde net voor het opstijgen, waardoor de evacuatieglijbaan in werking trad. [1] 
vervoeging van
voorvallen

voorval

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorvallen
    • ... dat ik voorval. 
  • Het werkwoord komt vrijwel alleen in de derde persoon voor.
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]