valhoogte
- val·hoog·te
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | valhoogte | valhoogtes valhoogten |
verkleinwoord |
de valhoogte v
- de afstand die een vallend voorwerp verticaal aflegt
- ▸ Bijna twee jaar geleden werd het probleem met de gevel opgemerkt. De toren zelf staat niet op instorten, maar de vallende stukjes baksteen vormen een gevaar. Verbrugge: "Als je dat bij deze valhoogte op je hoofd krijgt overleef je het niet."[2]
- ▸ Met een valhoogte van een meter voor het heiblok was berekend dat de paal met elke slag zestien millimeter zakte Het waren kleine stapjes, maar altijd vooruit.[3]
- Het woord valhoogte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Gevel woontoren Eindhoven brokkelt af, bewoners stappen naar rechter” (Maandag 13 december 2021), NOS
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142