terugval
- te·rug·val
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | terugval | terugvallen |
verkleinwoord |
- na een aanvankelijke verbetering terugkeren naar een vroegere slechte omstandigheid
- ▸ Hoewel hij tijdens zijn verblijf in De Hunnerberg een keer een terugval heeft gehad in ‘middelengebruik’, gaat het volgens deskundigen inmiddels de goede kant op met J.: hij is bezig met de voorbereiding op resocialisatie. Volgens De Hunnerberg is een voortzetting van de behandeling echter nog wel nodig, om te voorkomen dat zijn stoornissen opnieuw tot problemen gaan leiden in de toekomst.[3]
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
vervoeging van |
---|
terugvallen |
terugval
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugvallen
- ... dat ik terugval.
- Het woord terugval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "terugval" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ terugval op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Ferry de Goeijen“Jeugd-tbs verlengd na fatale steekpartij op verjaardagsfeestje in Den Ham” (10-05-2022), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be