relaps
- re·laps
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | relaps | relapsen |
verkleinwoord |
de relaps m
- opnieuw ziek worden na een schijnbare genezing
- ▸ Ik had het mis. In juli 2009, exact vijf jaar nadat ik onder de microscoop naar haar beenmerg had gekeken en had gezien dat ze in remissie was (dat de kankercellen waren verdwenen, AB), reed ik met een boeket naar haar huis. Haar slopende oorlog was voorbij. Bij acute leukemie staan vijf jaar zonder relaps vrijwel gelijk aan genezing.”[3]
- terugval
- bekeerling die van het geloof valt
- [1] recidief
- Het woord relaps staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "relaps" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
46 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ relaps op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Anca Boon“Strijd tegen kanker valt nauwelijks te winnen” (29-10-2011), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be