• hin·der·laag
enkelvoud meervoud
naamwoord hinderlaag hinderlagen
verkleinwoord - -

de hinderlaagv / m

  1. verdekte opstelling vanwaaruit, vooropgezet plan waarmee men iemand onverhoeds wil overvallen
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]