valhek [2] toegangspoort met valhek
  • val·hek
enkelvoud meervoud
naamwoord valhek valhekken
verkleinwoord

het valheko

  1. een hek dat sluit en gopend door een verticale beweging te maken
    • Ik ben nu veilig achter een metalen valhek in een restaurant waar ik naar binnen ben gerend. Ze hebben het stalen rolluik laten zakken dus ik zit nu veilig. [2] 
    • Nu zat de hele wereld achter me aan. Zo’n batterij wagens voor het huis en voor het restaurant van mijn vriend. Een belegering, ik werd paranoïde. Om de paar minuten ging er een telefoon. Ik durfde niet op te nemen, rende het balkon op als er een overging. En daar stonden dan weer al die camera’s op me gericht. Een biefstuk in een arena vol leeuwen. Trekken ze dat valhek open en stormen al die leeuwen op je af. [3] 
  2. hekwerk dat in de late oudheid en middeleeuwen werd gebruikt ter afsluiting van poorten van stadsmuren en kastelen
88 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]