• rol·luik
enkelvoud meervoud
naamwoord rolluik rolluiken
verkleinwoord rolluikje rolluikjes

het rolluiko

  1. verticaal bewegende afsluiting voor een raam, deur of andere opening in een gebouw of andere ruimte
    • Ik ben nu veilig achter een metalen valhek in een restaurant waar ik naar binnen ben gerend. Ze hebben het stalen rolluik laten zakken dus ik zit nu veilig. [1] 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]