luik
Niet te verwarren met: Luik |
- Geluid: luik (hulp, bestand)
- IPA: / lœyk / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /lœʏ̯k/, /lʌʏ̯k/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /lœːk/
- luik
- In de betekenis van ‘(houten) schot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1552 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | luik | luiken |
verkleinwoord | luikje | luikjes |
het luik o
- openklappend vlak, klapdeur
- Achter het ene luik is een echte prijs verborgen, achter de andere zit een troostprijs.
- (scheepvaart) afdekking van een scheepsruim
- openklappende plank die een raam afdekt en beschermt
- onderdeel van een altaar-schilderij
- (figuurlijk) deel van een plan, van een beoordeling, enz.; aspect, hoofdstuk, onderdeel
- [3] blind, vensterluik
|
1. openklappend vlak, klapdeur
2. afdekking van een scheepsruim
3. openklappende plank die een raam afdekt en beschermt
vervoeging van |
---|
luiken |
luik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luiken
- Ik luik.
- gebiedende wijs van luiken
- Luik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luiken
- Luik je?
- Het woord luik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "luik" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "luik" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be