• pa·neel
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beschot’ voor het eerst aangetroffen in 1280 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord paneel panelen
verkleinwoord paneeltje paneeltjes

het paneelo

  1. (rechthoekige) vlakke plaat met of zonder een omlijsting
     Dan heeft deze auto ook nog het Style+ pakket (€426) dat bestaat uit chromen sierlijsten, vermoeidheidsherkenning, chromen sierlijsten op de portieren, gekleurde panelen in het dashboard en het dak én de voorste raamstijl en de spiegelkappen in een afwijkende kleur.[3]
  2. (kunst) rechthoekig (beschilderd) stuk hout
    • Een altaarstuk heeft meestal een paneel 
  3. bedieningsbord, instrumentenbord
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]