dashboard
  • dash·board
enkelvoud meervoud
naamwoord dashboard (dashboarden)
dashboards
verkleinwoord dashboardje dashboardjes

het dashboardo

  1. paneel met instrumenten waarmee een voertuig of installatie kan worden bestuurd of bediend
     Dan heeft deze auto ook nog het Style+ pakket (€426) dat bestaat uit chromen sierlijsten, vermoeidheidsherkenning, chromen sierlijsten op de portieren, gekleurde panelen in het dashboard en het dak én de voorste raamstijl en de spiegelkappen in een afwijkende kleur.[3]
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]


  • samenstelling van  dash ww "spatten"  en  board zn "bord" 
    • [1] vermoedelijk omdat het instrumentenpaneel in de eerste auto's ongeveer op de plaats zat van het spatbord in een koets
enkelvoud meervoud
dashboard dashboards

dashboard

  1. dashboard, instrumentenbord, instrumentenpaneel
  2. (historisch) spatbord aan de voorzijde van een koets, om de koetsier te beschermen tegen vuiligheid die opspat onder de paardenhoeven