dashboard
- dash·board
- van Engels dashboard, in de betekenis van ‘instrumentenpaneel in auto e.d.’ voor het eerst aangetroffen in 1937 [1] [2]
- samenstelling van dash ww en board zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dashboard | (dashboarden) dashboards |
verkleinwoord | dashboardje | dashboardjes |
het dashboard o
- paneel met instrumenten waarmee een voertuig of installatie kan worden bestuurd of bediend
- ▸ Dan heeft deze auto ook nog het Style+ pakket (€426) dat bestaat uit chromen sierlijsten, vermoeidheidsherkenning, chromen sierlijsten op de portieren, gekleurde panelen in het dashboard en het dak én de voorste raamstijl en de spiegelkappen in een afwijkende kleur.[3]
1. paneel met instrumenten waarmee een voertuig of installatie kan worden bestuurd of bediend
- Het woord dashboard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dashboard" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ dashboard op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "dashboard" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Niek Schenk“Test Volkswagen T-Roc: modepop” (23-06-2018), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- samenstelling van dash ww "spatten" en board zn "bord"
- [1] vermoedelijk omdat het instrumentenpaneel in de eerste auto's ongeveer op de plaats zat van het spatbord in een koets
enkelvoud | meervoud |
---|---|
dashboard | dashboards |
dashboard
- dashboard, instrumentenbord, instrumentenpaneel
- (historisch) spatbord aan de voorzijde van een koets, om de koetsier te beschermen tegen vuiligheid die opspat onder de paardenhoeven