dashboardkastje
- dash·board·kast·je
- samenstelling van dashboard en kastje
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | dashboardkastje | dashboardkastjes |
het dashboardkastje o dim. tant.
- een afsluitbaar vak binnen handbereik van de passagier in een auto
- Hij legde zijn pistool in het dashboardkastje.
- ▸ Ik kom eraan. Even wat papieren in het dashboardkastje leggen.[1]
- Het woord dashboardkastje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.