Nederlands

 
paneeldeur
Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·neel·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord paneeldeur paneeldeuren
verkleinwoord paneeldeurtje paneeldeurtjes

Zelfstandig naamwoord

de paneeldeurv / m

  1. (bouwkunde) een deur die bestaat uit een of meerdere houten vlakken
     Een huis dat haar grootvader gebouwd heeft en waarin elke ruimte zijn handtekening draagt in gladgepolijste paneeldeuren, ronde lambrisering, gestucte wanden en bewerkte plafonds.[3]
     Het is een huiskamer. Hoge plafonds, ornamenten en een houten paneeldeur. In de hoek is een opstelling gemaakt van decorplaten, twee lichte camera's op statief en twee fauteuils; eentje voor de interviewer en eentje voor de gast. Webcasting vanuit de binnenstad van Istanbul.[4]
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. paneeldeur op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  4.   Weblink bron “Turkije breidt censuur uit, nu is het internet aan de beurt” (19-04-2018, 22:12), NOS