Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blind
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘niet kunnende zien’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • In de betekenis van ‘vensterluik’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1623 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen blind blinder blindst
verbogen blinde blindere blindste
partitief blinds blinders -

Bijvoeglijk naamwoord

blind [2] [3]

  1. niet in staat te zien
    • De blinde man wachtte tot zijn hond begon met oversteken. 
  2. (figuurlijk) niet bereid of in staat met bepaalde informatie rekening te houden
    • Doordat ze zo overtuigd zijn van het eigen gelijk, zijn ze blind geworden voor de eigen immoraliteit en hanteren ze dezelfde wapens als waar tegen ze strijden.[4] 
     Het was nog te vroeg om te weten of ik blind en/of dwaas was geweest om zo lang van huis te zijn. De tijd zou uitwijzen wat de gevolgen van mijn lange afwezigheid zouden zijn op mijn kinderen.[5]
  3. blind (vertrouwen/haat/angst etc): een heel groot (vertrouwen/haat/angst) (dat op niets gebaseerd is)
    • Beleggers lijken echter geen blind vertrouwen te hebben in de wijze waarop Arcelor daar van gaat profiteren.[6] 
  4. (figuurlijk) zonder openingen een blinde muur: een muur zonder ramen
Antoniemen
Typische woordcombinaties
  • [2] blind voor
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een haastige hond werpt blinde jongen
Beter langzaam iets goed doen, dan haastig iets slechts doen.
  • Zo blind als een mol
Stoett-254 [7]
je hoeft maar weinig moeite te doen om mensen vóór te blijven als zij zich niet in dat onderwerp verdiepen of er geen tijd/moeite in willen stoppen ofwel: wanneer iemand als enige een beetje van iets weet, lijkt het voor iedereen die er niets van weet alsof diegene er echt verstand van heeft
  • Liefde is blind.
door verliefdheid de gebreken van een ander niet zien
  • Ziende blind zijn
bijvoorbeeld iemand wel kennen maar toch niet de verkeerde eigenschappen zien
  • een blinde klip
een rots die net niet boven de waterspiegel uitsteekt
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord blind blinden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het blindo [8]

  1. vensterluik [9]
Synoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
blinden

blind

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blinden
    • Ik blind. 
  2. gebiedende wijs van blinden
    • Blind! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blinden
    • Blind je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[10]

Meer informatie

Verwijzingen


Duits

stellend vergrotend overtreffend
blind
blinder
am blindesten
alle verbuigingsvormen

Bijvoeglijk naamwoord

blind

  1. blind


Engels

enkelvoud meervoud
blind s

Zelfstandig naamwoord

blind

  1. blind, jaloezie [2], scherm [1], zonneblind, zonnescherm
  2. voorwendsel
  3. blinddoek
  4. (AE) schuilhut
  5. (vooral meerv.) oogklep
  6. (informeel), (BE) braspartij, zuippartij
  7. (militair) blindering
  8. (kaartspel) blind bod (bij poker)
stellend vergrotend overtreffend
blind blinder blindest

Bijvoeglijk naamwoord

blind

  1. blind