Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lees·blind
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen leesblind leesblinder leesblindst
verbogen leesblinde leesblindere leesblindste
partitief leesblinds leesblinders -

Bijvoeglijk naamwoord

leesblind

  1. niet in staat zijn te kunnen lezen
    • De kwaliteit van de test waarmee wordt vastgesteld of een scholier leesblind moet omhoog. Staatssecretaris Sander Dekker (Onderwijs) gaat daarvoor in overleg met psychologen en orthopedagogen die deze dyslexieverklaringen afgeven. Mogelijk komt er een keurmerk. [1] 
    • Mart de R. is leesblind en heeft bovendien een ziekte die hem geleidelijk sloopt. ”De jongen heeft nog twee jaar medicijnen gestudeerd. Maar de hoofdzaak was, dat hij bij ons gelukkige jaren had gekend.” [2] 
    • Belgen vinden dat vertederend, iemand die onhandig is, maar vreselijk zijn best doet. De Zweedse koning Carl Gustav is leesblind, maar hij deelt wel de Nobelprijzen uit. Als koning moet je vriendelijk en minzaam zijn, niemand verwacht dat je zelf een Nobelprijs wint.'' [3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Tubantia Hanneke Keultjes 22-02-17 'Kwaliteit van dyslexietest scholieren moet omhoog'
  2. Reformatorisch Dagblad Rudy Ligtenberg 22-05-2003 Schoolmeester met een rooie draad
  3. De Standaard 27 OKTOBER 2001 Steven De Foer REPORTAGE. Het opgroeien van een koningskind
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be