vensterluik
  • ven·ster·luik
enkelvoud meervoud
naamwoord vensterluik vensterluiken
verkleinwoord

het vensterluiko

  1. een schot waarmee men een venster aan de binnen- of buitenkant van een gebouw kan afsluiten
     De helft van zijn weg voerde onder schaduwrijke, over de straat hangende bomen, langs grillige, voornamelijk houten huisjes met steile scheve daken, traliehekjes, versierde poorten en houtsnijwerk op de raamlijsten en vensterluiken.[2]