shutter
  • shut·ter
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord shutter shutters
verkleinwoord

de shutterv / m

  1. (bouwkunde) horizontale strippen die gekanteld kunnen worden in een kozijn en zo naar believen een raam open of dicht kunnen maken of de zon kunnen weren als de lamellen ondoorzichtig zijn
  2. rolluik
59 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[2]