• scherm
enkelvoud meervoud
naamwoord scherm schermen
verkleinwoord schermpje schermpjes

het schermo

  1. wat dient om te zorgen dat je iets niet kunt zien, of ter bescherming
    1. een schut tegen het directe zonlicht
    2. een paravent
    3. (toneel) een gordijnachtige doek in een schouwburg
    4. een overdekking aan een steiger (ongevallenpreventie)
    5. een schut tegen zicht of wind
    6. een parachute
  2. vlak waarop beelden en teksten worden geprojecteerd
    1. (techniek), (informatica) een monitor van een technisch toestel
    2. een onderdeel van een bioscoop
    3. een projectiescherm
  3. een bloeiwijze waarbij alle zijassen (bloemstelen) uit één punt ontspringen
  • [1.3]: het scherm ophalen
  • [1.3]: het scherm laten zakken
  • [2.3]: dia's op het scherm projecteren
vervoeging van
schermen

scherm

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schermen
    • Ik scherm. 
  2. gebiedende wijs van schermen
    • Scherm! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schermen
    • Scherm je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]


scherm

  1. scherm


scherm

  1. scherm