• pro·jec·tie·scherm
enkelvoud meervoud
naamwoord projectiescherm projectieschermen
verkleinwoord

het projectieschermo

  1. vlak oppervlak waarop (licht)beelden geprojecteerd kunnen worden
     "Het idee is drie maanden geleden ontstaan. Ik kreeg een uitnodiging voor een privéafscheid van Zonderland. Het vriendelijke verzoek van de organisatie was om enkele NOS-beelden te vertonen op het projectiescherm in het theater van Heerenveen."[2]
     • Na drie jaar Amsterdam is nu Den Haag gastheer van het Nationaal Aftelmoment. Aan de Hofvijver, dus met het gebouw van de Eerste Kamer als achtergrond én als projectiescherm, praat Dionne Stax het oude aan het nieuwe jaar. Met een overzicht van de mooiste momenten van het jaar en een, ongetwijfeld imponerende, vuurwerkshow.[3]
     Alles digitaal in de collegezaal? Bij de 25-jarige werktuigbouwkunde-docent Jurnan Schilder juist niet. Hij denkt dat studenten beter leren zonder computer, Powerpoint-presentaties en projectiescherm.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'We filmden het verborgen proces, Epke vroeg ons dat geheim te houden'” (29 december 2021, 08:13), NOS
  3.   Weblink bron “De laatste wekdienst van 2017: oliebollen eten en vuurwerk afsteken” (31 december 2017, 07:37), NOS
  4.   Weblink bron “Deze docent geeft oldschool college: krijt in plaats van digibord” (11 juni 2016, 12:45), NOS