[2] spatscherm
  • spat·scherm
enkelvoud meervoud
naamwoord spatscherm spatschermen
verkleinwoord spatschermpje spatschermpjes

het spatschermo [1]

  1. scherm (op een fiets) dat beschermt tegen opspattend regenwater en modder
  2. (medisch) scherm dat beschermt tegen besmetting door aerosolen
     In Zierikzee is er alles aan gedaan om de coronaregels te handhaven. De ouders zetten hun kind af bij de deur. Op het zwemperron zijn de plekken gemarkeerd waar een kind zijn spullen kan achterlaten. Na afloop kleden ze zich aan zonder te douchen. Een instructeur helpt de kleinsten en draagt een spatscherm en een mondkapje.[2]
     In hoeverre de medewerker in aanraking is geweest met andere bezoekers is nog niet duidelijk. Tijdens het evenement werden de bezoekers verdeeld over drie 'bubbels' of groepen. Die komen niet met elkaar in aanraking. Zo had iedere bubbel een eigen ingang en een eigen wc. Mensen uit de ene bubbel moesten zich aan andere regels houden dan de deelnemers uit een andere groep: sommigen droegen bijvoorbeeld een mondkapje tijdens het lopen of juist tijdens het zitten, anderen zaten achter een spatscherm.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Zwemscholen mogen weer open, kinderen soms al om 06.15 uur in het water” (dinsdag 16 maart 2021, 03:03), NOS
  3.   Weblink bron “Bezoekers kregen melding via corona-app van besmette persoon na proefcongres” (zondag 21 februari 2021, 13:25), NOS