judasluik
- ju·das·luik
- eponiem, samenstelling van Judas en en luik zn , naar de verrader Judas Iskariot [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | judasluik | judasluiken |
verkleinwoord | judasluikje | judasluikjes |
het judasluik o
- (bouwkunde) getralied luik in een deur
- Eerst worden de bezoekers door het judasluik bekeken.
- Het woord 'judasluik' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.