judasoog
- ju·das·oog
- samenstelling van judas en oog
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | judasoog | judasogen |
verkleinwoord | judasoogje | judasoogjes |
het judasoog o
- (optica) een klein groothoekkijkertje in een deur
- Zij wilde weten wie er voor de deur stond. Ze klom op een stoel om door het judasoog te kijken.
- Het woord 'judasoog' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.