• ju·das·oog
enkelvoud meervoud
naamwoord judasoog judasogen
verkleinwoord judasoogje judasoogjes

het judasoogo

  1. (optica) een klein groothoekkijkertje in een deur
    • Zij wilde weten wie er voor de deur stond. Ze klom op een stoel om door het judasoog te kijken.