• tong·val
enkelvoud meervoud
naamwoord tongval tongvallen
verkleinwoord

de tongvalm

  1. het accent waarmee iemand spreekt
    • Tom Boonen verklapte woensdag aan Studio Brussel dat hij volop bezig is met een nieuwe tatoeage. Het zou een hert worden, want: ‘Ge gaat hert of ge gaat niet hert’, zo vertelde Boonen in zijn sappige Kempense tongval.[2] 
    • De oud-machinist woont in het Gelderse Vuren, maar aan zijn tongval is goed te horen dat hij uit Amsterdam komt.[3] 
    • Naar Wessels en zijn Twentse tongval werd inderdaad geluisterd. Hij stond bekend om zijn donderpreken. De muren van zijn kantoor in Rijssen waren met kurk bekleed om te voorkomen dat het hele gebouw kon meegenieten. Hij gaf toe: Áls ik mijn stem verhef, dn dringt iets tot je door.[4] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 17/NOVEMBER/2017 door jtp
  3. Tubantia Marcia Nieuwenhuizen 03-NOVEMBER-2017
  4. Tubantia 21 november 2017,
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be