tong
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tong
Woordherkomst en -opbouw
|
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tong | tongen |
verkleinwoord | tongetje | tongetjes |
Zelfstandig naamwoord
- (anatomie) beweeglijk lichaamsdeel in de mond van mensen en veel dieren
- De brutale jongen stak zijn tong uit naar de agent.
- (figuurlijk) wat gesproken wordt, gesproken taal
- De tong van die streek is moeilijk te verstaan.
- (figuurlijk) wat de vorm van een tong (1) heeft, bijvoorbeeld een landtong of de tong van een schoen
- De landtong loopt een heel eind in de oceaan.
- (vissen) om zijn verfijnde smaak gewilde soort van platvis, Solea solea
- In het restaurant bestelde de man altijd tong.
- (figuurlijk) bij een slot: dat gedeelte van de schieter dat naar buiten komt
- (figuurlijk) onderdeel van een muziekinstrument
- Een doorslaande tong is een strip van metaal, die in een precies passend frame vastgeklonken wordt.
Synoniemen
- [1] verhemelte
- [2] spraak, taal
- [4] zeetong
Verwante begrippen
- [3] landtong
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Spreekwoorden
Lasteraars, kwaadwillende mensen zeggen dat...
Men begint meer, vrijer te praten (om een bepaalde reden)
Min of meer intimiderende manier om tegen iemand te zeggen dat die iets niet langer mag verzwijgen
Het eten is erg zacht
Dronken zijn
(Niet) alles vertellen wat men weet
Zich met moeite weten te beheersen en/of iets net niet uitspreken
Snel en veel kunnen praten
van een persoon dat hij of zij heel onvriendelijk is
|
Vertalingen
1. beweeglijk lichaamsdeel in de mond van mensen en veel dieren
2. wat gesproken wordt
|
4. om zijn verfijnde smaak gewilde soort van platvis, Solea solea
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tongen |
tong
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tongen
- Ik tong.
- gebiedende wijs van tongen
- Tong!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tongen
- Tong je?
Gangbaarheid
- Het woord tong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "tong" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[7] |
Meer informatie
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tong op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "tong" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Arjen van Veelen “Een middelvinger naar de prestatiemaatschappij” (11 mei 2015) op nrc.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer) “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044633535
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg) “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Uitspraak
- IPA: /toŋ/
Zelfstandig naamwoord
tong
Fries
Zelfstandig naamwoord
tong g