• va·le

vale

  1. verbogen vorm van de stellende trap van vaal
60 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
vale vales

vale

  1. vallei, dal


  • va·le
enkelvoud meervoud
vale vales

vale m

  1. bon, waardebon, coupon
  2. (Latijns-Amerika) makker, vriend

vale

  1. oké, goed, ja, prima
vervoeging van
valer

vale

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van valer
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van valer
vervoeging van
valerse

vale

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van valerse


  • va·le

vale

  1. vocatief enkelvoud van val
  2. locatief enkelvoud van val
  1. valu


vale

  1. boer (kaartspel)