boer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- boer
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘landbouwer’ voor het eerst aangetroffen in 1516
- In de betekenis van ‘oprisping’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1704
- In de betekenis van ‘naam van een speelkaart’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1828 [1]
- Verwant aan bouwen en buur [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boer | boeren |
verkleinwoord | boertje | boertjes |
Zelfstandig naamwoord
boer m
- (landbouw) (beroep) landbouwer, agrariër, landman
- In Groningen wonen rijke boeren op het Hoogeland.
- door uitbreiding: iedereen die iets levert of produceert
- ik ga naar de patatboer, even een vette bek halen
- (scheldwoord) persoon zonder of met weinig beschaving
- De supporters van PSV worden ook wel uitgescholden voor boeren.
- speelkaart waarvan de waarde meestal tussen die van de 10 en de vrouw ligt
- Bij klaverjassen heet de troef-boer ook wel jas vandaar de term klaverjassen.
- geluid dat wordt geproduceerd als lucht uit de maag via de slokdarm naar buiten komt
- De onbeschofte man liet een luide boer.
- ▸ Zeker te weten,' beaamde Joop en hij liet een zachte boer zonder zich hiervoor te verontschuldigen.[4]
Anagrammen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Als de vos de passie spreekt, boer pas op je kippen (/ganzen)
als een bedrieger vrome dingen zegt moet je extra voorzichtig met deze persoon zijn
- De boer op gaan
de (niet-fysieke) markt opgaan om iets te verkopen
- Lachen als een boer die kiespijn heeft
geforceerd en meestal niet oprecht lachen
- Wat de boer niet kent dat eet hij niet
onbekend maakt onbemind ofwel: als iets onbekend is eten sommige mensen dat niet
- Zo vraagt men de boer ( of boeren) de kunst af
- En de boer, hij ploegde voort
Een boer moet altijd voortdoen met zaaien en planten, ook al zijn de prijzen niet goed, of mislukt de oogst (figuurlijk: niet opgeven)
Vertalingen
1. landbouwer
|
4. speelkaart
Werkwoord
vervoeging van |
---|
boeren |
boer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boeren
- Ik boer.
- gebiedende wijs van boeren
- Boer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boeren
- Boer je?
Gangbaarheid
- Het woord boer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "boer" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "boer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ boer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ boer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Suzanne Vermeer “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Achterhoeks
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boer | boeren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
boer
Afrikaans
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boer | boere |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
boer
Drents
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boer | boeren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
boer
Fries
Zelfstandig naamwoord
boer
Gronings
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boer | boeren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
boer
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Nedersaksisch
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boer | boeren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
boer
Schrijfwijzen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Twents
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boer | boeren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
boer
Veluws
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boer | boeren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
boer