• boe·ren·per·zik
enkelvoud meervoud
naamwoord boerenperzik boerenperziken
verkleinwoord - -

de boerenperzikv / m

  1. (landbouw) buiten, niet in een kas gekweekte fruitboom van de soort Prunus persica  
     De meest populaire van deze rassen is de in Limburg, Zuid-Gelderland en Noord-Brabant algemeen verbreide boerenperzik, bekend als Pierk, Park of Rouwkous.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Zesde beschrijvende rassenlijst voor fruit”, 6e druk (1948), Commissie voor de rassenlijst voor fruit, 's-Gravenhage, p. 88 kol. 1