• ge·luk
enkelvoud meervoud
naamwoord geluk gelukken
verkleinwoord gelukje gelukjes

hetgeluko

  1. prettige loop van de omstandigheden
  2. prettige gemoedstoestand waarin men tevreden is met zichzelf en met de omgeving
     Het was een groot feest in Deventer: Deventer kan zijn geluk niet op na bekerwinst Go Ahead Eagles: 'We gaan Europa in!' De horeca in het centrum van Deventer had al eerder afgesproken om middernacht te sluiten. Vanaf toen stroomde de binnenstad dan ook grotendeels leeg.[3]
  • Het geluk is met de dommen
Mensen die dom en/of onhandig zijn, hebben zoveel geluk dat ze het er toch goed vanaf brengen (ofwel: je hebt eigenlijk meer aan puur geluk dan aan gezond verstand)
  • Ongeluk in het spel, geluk in de liefde
Wie pech heeft in iets onbelangrijks kan geluk hebben bij iets belangrijkers
  • Zijn geluk niet op kunnen
Maximaal blij zijn
  Ik liep op een tapijt van kleine witte en roze bloemen en kon mijn geluk niet op. [4] 
vervoeging van
gelukken

geluk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gelukken
    • Ik geluk. 
  2. gebiedende wijs van gelukken
    • Geluk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gelukken
    • Geluk je? 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]
  1. "geluk" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. geluk op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 22 april 2025 Weblink bron “Feest barst los in Deventer na winst Go Ahead Eagles: 'We gaan Europa in!'” (22 april 2025), NOS
  4. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be