ossenboer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- os·sen·boer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ossenboer | ossenboeren |
verkleinwoord | ossenboertje | ossenboertjes |
Zelfstandig naamwoord
- kleine, arme boer die een os in plaats van een paard gebruikt als trekdier
Gangbaarheid
- Het woord 'ossenboer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "ossenboer" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be