boerenlul
- boe·ren·lul
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boerenlul | boerenlullen |
verkleinwoord |
de boerenlul m
- (pejoratief) een ruw, onbeschaafd, onhandig en dom persoon; een simpele ziel
- Ik voel me heel erg een boerenlul als ik me over Griekenland een mening probeer te vormen, want ik denk steeds: als je een keer failliet bent gegaan, kun je toch opnieuw beginnen? [2]
- geuzennaam voor een agrariër
- Met 'Ik bun moar een eenvoudige boerenlul' gaat Høken in Bentelo van start. Een uitzinnig publiek, gekleed in óf een Normaal-shirt of helemaal geen bovenkleding. 'De letste keer in Bèèntel!', schreeuwt frontman Bennie Jolink het publiek toe. [3]
- [1] sufferd, stommeling, boerenhufter, boerenkaffer, boerenkinkel, boerenkloot, boerenknurft, boerenlummel, boerenpummel, hork, sukkel, domoor, druiloor, ezel, ezelsveulen, klojo, kluns, onnozelaar
- Het woord boerenlul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boerenlul" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool 15 JUNI 2011 HEODOR HOLMAN
- ↑ Tubantia 13-09-15, In beeld: 8000 'høkers' in Bentelo voor laatste concert Normaal
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be