farmer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- far·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | farmer | farmers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
farmer m
- (beroep) (landbouw) eigenaar of pachter van een grootschalig landbouwbedrijf, meestal gebruikt voor boeren in het buitenland
Gangbaarheid
- Het woord farmer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "farmer" herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Waal, F. de interview in Venhuizen G. & E. van Driel ‘We zijn biologen, we horen op de beestjes te passen’ (6 juli 2018) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2019-07-14
- ↑ Tromp, B. "Veeboer in Bolivia" in: Hoe de wereld in elkaar zit. 25 Jaar maatschappij, politiek en cultuur. (2004) Prometheus, Amsterdam; ISBN 90 446 0540 2; p. 102; geraadpleegd 2019-07-14
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
- Geluid: farmer (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /fɑː(ɹ)mə(ɹ)/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
farmer | farmers |
Zelfstandig naamwoord
farmer
Hongaars
Uitspraak
- IPA: /fɒrmɛr/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
farmer | farmerek |
Zelfstandig naamwoord
farmer