Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • far·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord farmer farmers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de farmerm

  1. (beroep) (landbouw) eigenaar of pachter van een grootschalig landbouwbedrijf, meestal gebruikt voor boeren in het buitenland
    • Op Borneo zijn bijvoorbeeld honderdduizend orang-oetans verdwenen. Die worden doodgeschoten door farmers. [1]
    • Verbijsterd constateert onze farmer dat hij helemaal niets van die moderne bedrijfsvoering heeft te leren. [2]

Gangbaarheid

54 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
farmer farmers

Zelfstandig naamwoord

farmer

  1. boer, boerin


Hongaars

Uitspraak
  • IPA: /fɒrmɛr/
enkelvoud meervoud
farmer farmerek

Zelfstandig naamwoord

farmer

  1. boer