• hork
enkelvoud meervoud
naamwoord hork horken
verkleinwoord - -

de horkm

  1. iemand die zich onaangenaam gedraagt door zich niet aan omgangsvormen te houden
     Van hem heb ik geleerd los te laten als dat nodig is. Toen ik begon met leidinggeven was ik echt een hork van een manager. Een onwijze controlfreak. Alles wat de deur uitging, wilde ik zien. En dan ontdekte ik natuurlijk altijd fouten.[4]
  • hurk (uitspraakvariant)
94 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[5]


  • hork

hork

  1. genitief meervoud van horko