• hor·ke·rig
  • afleiding van hork met het achtervoegsel -erig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen horkerig horkeriger horkerigst
verbogen horkerige horkerigere horkerigste
partitief horkerigs horkerigers -

horkerig

  1. onbeleefd
    • De horkerige man liet een forse boer aan tafel en daarna begon hij ook nog eens ruzie te maken. 
85 % van de Nederlanders;
27 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be