ruw
- ruw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ruw | ruwer | ruwst |
verbogen | ruwe | ruwere | ruwste |
partitief | ruws | ruwers | - |
ruw
- oneffen, niet glad
- Een ruw oppervlak veroorzaakt veel wrijving.
- grof [3], lomp [1]
- Die ruwe kerel gaf hem een pak rammel.
- niet nauwkeurig, grof [5]
- Een ruwe schatting.
- [1] bobbelig, bultig, grof [2], oneffen, ruig, rul, schraal
- [2] onbehouwen, onbeschaafd, onbesuisd, ongemanierd
1. oneffen, niet glad
2. grof, onbesuisd
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
vervoeging van |
---|
ruwen |
ruw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ruwen
- Ik ruw.
- gebiedende wijs van ruwen
- Ruw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ruwen
- Ruw je?
- Het woord ruw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ruw" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "ruw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ruw op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be