Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rul
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘korrelig’ voor het eerst aangetroffen in 1714 [1] [2] [3] [4] [5]
enkelvoud meervoud
naamwoord rul rullen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de rulv / m [6] [7] [8]

stellend vergrotend overtreffend
onverbogen rul ruller rulst
verbogen rulle rullere rulste
partitief ruls rullers -

Bijvoeglijk naamwoord

rul [9]

  1. bobbelig, bultig, oneffen, ruig, ruw
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[10]

Verwijzingen