Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rul·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rulheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rulheidv

  1. het ruw, hobbelig niet glad zijn van een oppervlakte
    • Zijn portretten staan in de Venetiaanse zestiende-eeuwse traditie waarvan Giorgione en Titiaan de aartsvaders zijn. Dat wil zeggen: schilderijen op grof linnen, wat een zekere rulheid in het oppervlak veroorzaakt, gedempte kleuren en donkere achtergronden, waaruit de voorgestelde en in eerste instantie diens gelaat oplicht. Hij legde een voorliefde aan de dag voor paars-violette stoffen. [2] 
    • Om het realisme van de tweemaal levensgroot afgebeelde lichamen te vergroten, gebruikt Lamers huidkleurig pigment dat door zijn rulheid de huid een tactiel effect verleent. [3] 
  2. (voeding) het droog, niet klef zijn van een voedingsproduct
    • De jury beoordeelt de ballen op rulheid, vastheid, sappigheid, smaak, vorm, braadtechniek en uiterlijk. Hij mag ook origineel zijn en een beetje anders. Of streekgebonden of juist allochtoon. Als het maar een vreselijk lekkere gehaktbal is. [4] 

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen