• rul·lig
  • afleiding van rul met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen rullig rulliger rulligst
verbogen rullige rulligere rulligste
partitief rulligs rulligers -

rullig [1]

  1. droog en niet te klef
     Brandt & Levie scoort met het mooiste, meest ambachtelijke uiterlijk: ietwat rullig en niet te fijn gemalen. Helaas blijft de smaak achter: prima gekruid (foelie! majoraan!), maar aan de droge kant.[2]
58 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Matthijs Meeuwsen
    “'Leverworst AH smelt in de mond, die van Aldi is een dooretertje'” (21-02-2018), Tubantia
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be