Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ruw·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ruwbouw -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de ruwbouwm

  1. (bouwkunde) het opbouwen van een bouwwerk, voordat installaties en afwerking worden aangebracht
  2. (bouwkunde) bouwwerk waarvan de constructie staat, maar dat nog afgewerkt moet worden
Synoniemen

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen