• brut
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘droog (van champagne)’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
  • Frans brut "ruw, onbewerkt"
enkelvoud meervoud
naamwoord brut bruts
verkleinwoord - -

de brutm

  1. soort champagne die maar één keer gegist heeft met een minimale toevoeging van suiker of zoetmiddel
    • Het meest bekend is de "brut zonder jaartal", die helder en licht is en goed past bij het aperitief en het voorgerecht. [2]
stellend
onverbogen brut
verbogen -
  1. smaak van mousserende wijn die het tegendeel van zoet is, absoluut droog
    • De zoetheid van deze likeur bepaalt of de wijn brut (echt droog), sec (droog) of demi-sec (zoetig) zal zijn. [3]
61 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]


brut

  1. ruw, onbewerkt


  • Afgeleid van het Middelhoogduitse brōt

brut

  1. (voeding) brood; een meelproduct dat gemaakt wordt door meeldeeg te bakken, te koken of te stomen
  2. (voeding) boterham; snee brood