Nederlands

 
onbewerkt marmer
Uitspraak
Woordafbreking
  • on·be·werkt
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onbewerkt onbewerkter onbewerktst
verbogen onbewerkte onbewerktere onbewerktste
partitief onbewerkts onbewerkters -

Bijvoeglijk naamwoord

onbewerkt [1]

  1. nog in de natuurlijke staat en dus nog niet door mensen bewerkt
    • De onbewerkte diamant glinstert nog niet heel erg mooi.  
    • De onbewerkte grond is nog niet geschikt om te bebouwen.  
  2. niet geschuurd of geschaafd
     De onbewerkte vloerplanken in zijn zolderkamer met uitzicht op de rivier waren zorgvuldig geboend met groene zeep.[2]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be