• be·wer·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bewerken
bewerkte
bewerkt
zwak -t volledig

bewerken

  1. overgankelijk veranderen om iets voor een of ander doel geschikt te maken
    • Het ijzer werd eerst bewerkt in de fabriek. 
  2. overgankelijk, (informatica) een bestand of map wijzigen om voor een ander doel geschikt te maken
    • Klik rechts op het bestand om het met een programma te kunnen bewerken. 
  3. proberen iemand van mening laten veranderen
    • De politicus probeerde de studenten te bewerken. 
     Terwijl haar schoondochter ergens in een modderbad lag te doezelen, kon zij samen met haar geliefde schoonzoon ongestoord Jeroen een weekend lang bewerken.[1]
  4. iets met een mes anders maken
    • Deze stoel had fraai bewerkte poten. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]