adapter
- adap·ter
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘apparaat tussen stekker en stopcontact als de systemen niet passen’ voor het eerst aangetroffen in 1979 [1]
- afgeleid van het Engelse to adapt met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | adapter | adapters |
verkleinwoord | adaptertje | adaptertjes |
de adapter m
- (elektrotechniek) een apparaat om elektrische wisselspanning om te vormen naar gelijkspanning van een meestal lager voltage
- (elektrotechniek) een universele plug die op verschillende types stopcontact past
- (techniek) aanpassing tussen twee afwijkende aansluitingen
- Het woord adapter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "adapter" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "adapter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ adapter op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
adapter /adapte/ |
adaptais /adaptɛ/ |
adapté /adapte/ |
eerste groep | volledig |