hurk
- hurk
- [A] terugvorming uit het zelfstandig gebruikte hurken ww wordt aannemelijker geacht dan afleiding van dat werkwoord uit dit zelfstandig naamwoord, als enkelvoud sporadisch aangetroffen vanaf 1708 (zie vindplaats hieronder) [1] [2] [3]
- [B] via Jiddisch (hourek) "onaangenaam persoon, slecht mens" van Hebreeuws חוֹרֵג (horeg) "afwijkend; crimineel; stief-" [4] [5]
[A] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | hurk | (hurken) * |
verkleinwoord | hurkje | (hurkjes) * |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
- houding waarbij men met gebogen knieën op de onderbenen rust
- Soms is het lastig weer uit een hurk overeind te komen.
- ▸ Eerst hadden we nog een poging gedaan om de boer, die enkel een lendendoek droeg, duidelijk te maken dat hij naar het naaste dorp moest lopen om hulp te halen; maar hij was niet uit de diepe hurk te krijgen waarin hij aanstonds was neergezonken.[6]
- ▸ ⧖ Regt op haar aan treedende, kwam een van haar zonder spiets naa my toe, gaande op de hurk sitten, als voor deesen, ik wenkten hem op te staan, dat hy deed: (…)[7]
- (verouderd) een kind zo klein als iemand die op zijn hurken rust
- Hij was nog maar een hurkje.
- Het meervoud "hurken" heeft (onder meer) dezelfde betekenis en is dus voor wat betreft de betekenis niet het meervoud van "hurk".
- [2]: uk
- [1] op de hurkenmet gebogen knieën op de onderbenen rustend
(figuurlijk) alsof je een kind toespreekt
vervoeging van |
---|
hurken |
[A] hurk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hurken
- Ik hurk.
- gebiedende wijs van hurken
- Hurk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hurken
- Hurk je?
[B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | hurk | hurken |
verkleinwoord |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
[B] de hurk m
- (pejoratief) iemand die zich onaangenaam gedraagt door zich niet aan omgangsvormen te houden
- Het woord hurk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ hurk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ P. Weiland, Nederduitsch taalkundig woordenboek, Johannes Allart, Amsterdam (1799-1811)
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ hurk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron A. den Doolaard“Prinsen, priesters en paria's. Reizen door India en Thailand.” (1962), Querido, Amsterdam, p. 129 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
- ↑ Weblink bron Hendrik Smeeks (ed. P.J. Buijnsters)“Beschryvinge van het magtig Koningryk Krinke Kesmes.”, herdruk (1976; 1e druk: 1708), W.J. Thieme & Cie, Zutphen, ISBN 90 03 21770 X, p. 195
- ↑ Weblink bron J. de VriesWestfriesche woorden., P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam in: De Gids., jrg. 68 deel 1 nr. 2 (1904), p. 333 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren