boerendeern
- Geluid: boerendeern (hulp, bestand)
- boe·ren·deern
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boerendeern | boerendeernen |
verkleinwoord | boerendeerntje | boerendeerntjes |
- meisje uit de boerenstand; jonge boerin
- ▸ Ze hebben haar verboden haar reis te vervolgen, haar gedwongen uit haar koets te stappen of ze een koopmansvrouw of een boerendeern was.[2]
- Het woord 'boerendeern' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Johanna van Ammers-Küller“Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723