• boe·ren·kof·fie
enkelvoud meervoud
naamwoord boerenkoffie boerenkoffies
verkleinwoord - -

de boerenkoffiem

  1. (drinken) koffie met kaneel en suiker waaraan ook vaak eierdooiers, bloem, nootmuskaat, boter, bier en berenburg wordt toegevoegd
     Een geliefkoosde winterdrank der landlieden was vroeger, toen men in Friesland nog vele bierbrouwerien had, de boerenkoffie, die bereid werd uit bier en brandewijn met nootmuskaat en suiker, en heet werd gedronken. Lag er mooi ijs op het water, dan kon men in alle "ijsherbergen" boerenkoffie bekomen.[1]
  1.   Weblink bron
    H. Blink
    “Van Eems tot Schelde”, Universiteit Amsterdam (tussen 1902-1906), Van Holkema & Warendorf  , p. 316