cacaoboer
- ca·cao·boer
- samenstelling van cacao zn en boer zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cacaoboer | cacaoboeren |
verkleinwoord | cacaoboertje | cacaoboertjes |
de cacaoboer m
- (landbouw) (beroep) iemand die een cacaoplantage heeft met cacaobomen
- ▸ Volgens Dijksma begint duurzame chocola met een eerlijke prijs voor de cacaoboer. Die kan daarmee zijn levensomstandigheden verbeteren en ook investeren in milieuvriendelijke landbouw.[1]
- ▸ Bradford noemt de EU een grootmacht als het gaat om regels opstellen. "Ik kwam er tijdens mijn onderzoek achter dat Europese regels dicteren hoe hout in Indonesië wordt gekapt. Ook welke bestrijdingsmiddelen een cacaoboer in Kameroen gebruikt, wordt bepaald in Brussel. Net als het soort chemicaliën dat een Japanse speelgoedmaker mag gebruiken."[2]
- ▸ De repen hebben een op het eerste gezicht merkwaardige indeling in ongelijke stukken. Deze symboliseren de ongelijke verdeling van de opbrengsten in de chocoladeketen, waarbij de cacaoboeren en hun gezinnen aan het kortste eind trekken en de grootste winsten in de zakken van een handvol chocogiganten verdwijnen. De cacaoboer leeft hierdoor in armoede, met kinderarbeid en moderne slavernij tot gevolg.[3]
- Het woord cacaoboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “"Hard werken aan eerlijke chocola"” (09-06-2014), NOS
- ↑ Weblink bron Marijn Duintjer Tebbens“'Supersaaie' wet kan (financiële) wereld op zijn kop zetten” (18-06-2020), NOS
- ↑ Weblink bron “Proeverij van alle smaken Tony's Chocolonely bij Wereldwinkel Borne” (26-10-2017), Tubantia