[2] boerenkiel
  • boe·ren·kiel
enkelvoud meervoud
naamwoord boerenkiel boerenkielen
verkleinwoord boerenkieltje boerenkieltjes

de boerenkielm

  1. een werkjas zonder voorsluiting die over het hoofd wordt aangetrokken
     Konstantin Levin keek naar binnen en zag dat er een jongeman aan het woord was; hij had een reusachtige bos haar en droeg een boerenkiel.[2]
  2. een werkjas zonder voorsluiting die over het hoofd wordt aangetrokken als favoriet kledingstuk tijdens het carnavalsfeest
     Bij carnaval in Den Bosch hoort een boerenkiel. Randstedelingen, wees gewaarschuwd: zonder boerenkiel zijn jullie in sommige cafés niet welkom. Dit weekend begint carnaval en de straten van Den Bosch zijn al versierd met rood-wit-gele vlaggen.[3]