Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Jack
  • jack
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘jasje’ voor het eerst aangetroffen in 1968 [1]
  • [2] [3] [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord jack jacks
verkleinwoord jackje jackjes

het jacko

  1. (kleding) soort (sportief) jasje
97 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[5]


enkelvoud meervoud
jack jacks

jack

  1. (persoon) kerel [1], vent
  2. (techniek) dommekracht
  3. (kaartspel) boer [4]
  4. (kleding) kolder [3]
  5. (scheepvaart) zaling
vervoeging
onbepaalde wijs to  jack 
he/she/it  jacks 
verleden tijd  jacked 
voltooid
deelwoord
 jacked 
onvoltooid
deelwoord
 jacking 
gebiedende wijs  jack 

jack

  1. overgankelijkopdrijven, opkrikken, opschroeven, verhogen
  2. overgankelijk een auto stelen, carjacken
  3. (informeel) masturberen
  • jack in, jack off, jack up