• ke·rel
  • In de betekenis van ‘man’ voor het eerst aangetroffen in 1271 [1]
  • Afkomstig van het Middelnederlandse kerel of kerle (vrij man van niet-ridderlijke stand, dorpeling), dat afstamt van het oergermaanse *kerla-. Verwant met het Duitse Kerl en het Engelse churl of cheorl.
enkelvoud meervoud
naamwoord kerel kerels
verkleinwoord kereltje kereltjes

de kerelm

  1. (verouderd) vrije man van lage geboorte
  2. forse, stevige man (een echte vent)
     Een brede kerel kwam het pad oplopen met twee grote emmers water in zijn handen.[2]
     Ze waren de onbetwiste heerseressen van de barakken en hielden zonder problemen een twintigtal kerels onder de duim, hoe naar liefde snakkend die zich ook konden gedragen na meerdere maanden in de bergen.[3]
  3. (informeel) man, echtgenoot
  4. (informeel) mannelijk persoon
     Hier was duidelijk het verschil in leeftijd te zien: jonge kerels willen alles uitproberen, hoe gevaarlijker hoe beter.[2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. "kerel" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. 2,0 2,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be