Een melkboer.
  • melk·boer
  • In de betekenis van ‘iem. (oorspr. boer) die melk in het klein verkoopt’ voor het eerst aangetroffen in 1659 [1]
  • samenstelling van  melk  en  boer 
enkelvoud meervoud
naamwoord melkboer melkboeren
verkleinwoord melkboertje melkboertjes

de melkboerm

  1. (beroep) iemand die langs de deur ging met voornamelijk melk en zuivelproducten, en eventueel een winkel dreef
    • De melkboer bracht de melk bij ons aan de deur. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]